Al vanaf de opleiding van Bernard Visser ( Scheveningen 1949) aan de Stadsakademie en Jan van
Eyckakademie in Maastricht speelt het “stof der aarde” in zijn werk een grote rol. Hij maakte
grote “grondprofielen” van de Limburgse bodem en gaf deze natuurlijke ordening een menselijke
maat. Materialen als zand, gips, gruis, karton, vormen daarna een expressieve en gevoelige huid, die
begon als de aardkorst van het landschap, maar door het verschijnen van mensuitbeeldingen ook
veranderde in mensenhuid.
Met de mensfiguren van Bernard Visseris de laatste tijd iets aan de hand. Eerst bevolkten zij de
materieschilderijen, toen kwamen ze af en toe als beelden naast het schilderij te hangen, zodat de
beiden samen één werk gingen vormen. Korte tijd hingen deze beelden apart, op zich zelf, maar ze
hoorden nog wel bij de muur. Nu zijn ze van de muur gestapt en staan ze los in de ruimte.
Die beelden zijn van hout en modder. Die modder bestaat uit zand en een
kunstharsbinder. “Zandbakkenzand geeft het beste mengsel”. De beelden komen zichtbaar uit
een boomstam. Ze verraden bewondering voor en inspiratie door etnografische kunst. Bij nadere
beschouwing kunt u zich afvragen of de mens nu hout en zand is geworden, of dat de boom en
de modder mens is geworden. Visser zegt daarover: “Ze gaan of ze komen. Ikzelf zie ze het liefste
komen, dan benadrukken ze de betekenisgevende eigenschap van de mens aan materie. Een
archeoloog ziet in een potscherf het liefst de hele pot zoals hij is bedoeld”.
Opvallend is de gehechtheid van de kunstenaar aan de tastbare wereld, men hoort hem vaak
tegenstribbelen bij kunst die via een scherm tot je moet komen. Hij is een pleitbezorger van
de “eerste wereld”, de wereld van alle zintuigen. Je moet oog in oog met het werk kunnen staan, het
zien, aanraken en ruiken. En nu kun je er ook nog omheen lopen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.